De mijn van Winterslag mag gerust de oudste Limburgse mijn genoemd worden, aangezien deze mijn als eerste van het Kempische bekken de productie begon. Dat was in 1917.

De concessie Genck-Sutendael was op 3 november verleend aan de groep Coppée, Warocqué en Orban, dit waren drie mijneigenaars uit het Centrumbekken in Henegouwen. De totale oppervlakte was 3800 hectare. Al snel werd beslist om de uitbating over te laten aan het consortium rond Evence Coppée, maar in 1912 bleek een kapitaalsuitbreiding nodig. De Franse staalgroep Schneider kreeg vanaf dat moment 40% van de aandelen in handen, en de mijn heette vanaf toen officieel “S.A. Charbonnages de Winterslag”.

Het feit dat de mijn van Winterslag als eerste begon met de productie van steenkool had verschillende redenen: de moeilijkste Herviaanse drijfzandlagen bevonden zich hier niet boven de kolenlagen, zoals dat elders wel het geval was. Ook was het zo dat vele andere mijnen veel last ondervonden van de Duitse bezetting tijdens Wereldoorlog I. Coppée had echter goede relaties met de Duitsers, hetgeen hem na de bezetting de beschuldiging van collaboratie opleverde, maar hij werd vrijgesproken.

Qua veiligheid had de mijn aanvankelijk een zeer slechte reputatie, de mijn van Winterslag telde het grootste aantal ongevallen van het hele Kempens bekken, maar later veranderde dit en werd ze net de veiligste en sociaal best voorziene mijn in Limburg.

Niet minder dan vier productieverdiepingen werden uitgebaat in de mijn van Winterslag: op 600, op 660, op 735 en tenslotte op 850 meter diepte werden er kolen gewonnen. Om de vrij lage productiviteit te verhogen werd schacht I in 1962 omgebouwd voor skips (zie ook artikel over de mijn van Zolder). Vanaf nu konden 15 ton steenkool in één keer worden bovengehaald.

Het jaarproductierecord werd bereikt in 1967 met 1 635 514 ton naar boven gehaalde steenkool. Toen de mijn in 1988 na 71 jaar productie dichtging, waren niet minder dan 66 593 000 ton kolen gedolven.

Qua tewerkstelling bereikte Winterslag zijn hoogtepunt in 1953 met 6 250 mijnwerkers.

In 1960 werd de mijn van Winterslag opgeslorpt door het Waalse staalbedrijf Espérance-Longdoz, dat een paar jaar later op zijn beurt werd overgenomen door staalreus Cockerill, en in 1967 tenslotte ging Winterslag, net als de andere overblijvende Limburgse mijnen, op in de pas gevormde KS oftewel Kempense Steenkolenmijnen. Doch ook deze fusie kon niet verhinderen dat het van kwaad naar erger ging met de Limburgse mijnen, de oliecrisis van de jaren ’70 bracht even verlichting, maar zelfs dan bleven alle mijnen met verlies werken. In 1985 werd voor het eerst gesproken over een sluiting van Winterslag of een fusie met de mijn te Waterschei, maar uiteindelijk zouden in 1987 veel drastischere beslissingen worden genomen.

Op 1 april 1988 werd de allerlaatste steenkoolwagen in Winterslag naar bovengehaald. Het was meteen de sluiting van de laatste Genkse mijn, na Zwartberg en Waterschei. Een opmerkelijk detail is dat een nieuw productierecord van Winterslag werd bereikt in de weken voor 4 december 1987, vier maanden voor de definitieve sluiting. Nog een laatste maal hadden de mijnwerkers van Winterslag willen bewijzen hoe goed ze waren in hun job…

Bronnen:

Becuwe (e.a.) , Een eeuw steenkool in Vlaanderen., Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, 120 p

Minten (L.), Raskin (L.), Soete (A.), Van Doorslaer (B.) en Verhees (F.), Een eeuw steenkool in Limburg., Tielt, Lannoo, 1992, 280 p

De Rijck (T.) en Van Meulder (G.), De ereburgers. Een sociale geschiedenis van de Limburgse mijnwerkers., Berchem, Epo, 2000, 776 p